33137 |
kopdorser |
hekelmolen:
hēkǝlmø̜lǝ (L211p Leunen)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
21411 |
kopen |
kopen:
koeëpe (L211p Leunen),
kŏŏëpe (L211p Leunen)
|
koopen [SGV (1914)] || kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
31225 |
koper |
koper:
kuǝpǝr (L211p Leunen)
|
In zuivere toestand een roodachtig-bruin metaal, zeer rekbaar en weker dan smeedijzer. Geelkoper of messing is een legering van koper met ca. 30 tot 40% zink en meestal een weinig tin. [N 66, 58a-b; monogr.]
II-11
|
19883 |
koper poetsen |
poetsen:
putsə (L211p Leunen)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
31180 |
koperslager |
koperslager:
kuǝpǝrslē̜gǝr (L211p Leunen
[(verouderd)]
),
kōpǝrslē̜gǝr (L211p Leunen),
pompenmaker:
pōmpǝmē̜kǝr (L211p Leunen)
|
Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.]
II-11
|
19582 |
kopje |
koffietas:
Vat már \'n koffietas uut de kas
koffietas (L211p Leunen),
kop:
koͅp (L211p Leunen),
tas:
Dreenkte \'n tas koffie mit de tas valt host van toffel: dreiging van een miskraam Ge vángt mieër maespels/vli‰ge mit \'n laepelke soeker as mit \'n tas eek: Met zachtheid bereikt men doorgaans meer dan met gestrengheid
tas (L211p Leunen),
werkendaagse tas:
waerkendágsetas (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
een kop koffie [SGV (1914)] || grote koffiekop || koffiekop || koffiepot die iedere dag gebruikt wordt || kop met oor
III-2-1
|
33987 |
kopnet |
kopnet:
kǫpnęt (L211p Leunen)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
21944 |
koppel |
koppel:
kǫpǝl (L211p Leunen)
|
De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5]
II-3
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelstang:
kǫpǝlstaŋ (L211p Leunen)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
31591 |
koppenkaliber |
koppenkaliber:
kǫpǝkalibǝr (L211p Leunen)
|
Werktuig dat bij het op maat smeden van zeskante koppen (van bijvoorbeeld bouten) wordt gebruikt om na te gaan of het werkstuk de juiste maat heeft. Het bestaat uit een langwerpig metalen plaatje waarin uitsparingen van verschillende maten zijn uitgestanst. Zie ook afb. 219. [N 33, 333b]
II-11
|