25010 |
krom, met bochten |
krom:
kroom (L211p Leunen)
|
krom [SGV (1914)]
III-4-4
|
25011 |
krommen |
krommen:
krome (L211p Leunen)
|
krommen [SGV (1914)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
krommen:
krome (L211p Leunen),
ombuigen:
umbuige (L211p Leunen)
|
krommen [SGV (1914)] || ombuigen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19586 |
kroonkandelaar, luster |
kaarsenkroonluchter:
kersekroeënluchter (L211p Leunen),
kroonluchter:
kroeënluchter (L211p Leunen)
|
aan het gewelf hangende lichtkroon || kaarsenlichtkroon
III-2-1
|
30146 |
kroonlijst |
lijst:
list (L211p Leunen),
muizetand:
mūzǝntānt (L211p Leunen)
|
Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.]
II-9
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
kropgat (L211p Leunen)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
26077 |
kruias, kruirad |
haspel:
haspǝl (L211p Leunen)
|
Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.]
II-3
|
20587 |
kruidenjenever |
bittere:
bittere (L211p Leunen),
boerenjongens:
boērejònges (L211p Leunen),
boxmeerse:
bestaande uit anisette en brandewijn of jenever en enkele druppels bruine pommeransbitter
bòksmérse (L211p Leunen),
elsje:
elske (L211p Leunen),
Els: in een jonge klare werd bitterke genoemd
elske (L211p Leunen),
wacholderwater:
wáchelewater (L211p Leunen)
|
borrel oude jenever met een paar druppels pommeransbitter || borreltje || jenever, getrokken van de jeneverbes || likeur || rozijnen op brandewijn
III-2-3
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kruudnagel (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruiden:
met lengteteken op de a
Hoe häte de kruje, die gezègend werre (L211p Leunen),
kruidwis:
kruutwis (L211p Leunen)
|
Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2, III-3-3
|