33680 |
lage, natte zandgrond |
zure grond:
zūrǝ grōnt (L211p Leunen)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
30068 |
lagenverdeellat |
profiellat:
prǫfillat (L211p Leunen)
|
Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder de dikte van één baksteen plus één voeg groot zijn. De lagenverdeellat heeft doorgaans een lengte van 1,10 m en wordt door de metselaar tegen de profielen gehouden om de laagverdeling daarop te kunnen aftekenen. Deze werkzaamheden werden in Q 3 'voegen aftekenen' ('vugǝ ǭftēkǝnǝ') en in L 414 'aftekenen' ('āftīkǝnǝ') genoemd. Zie ook afb. 28. [N 31, 8a; N 31, 8b; N 31, 7c; monogr.; div.]
II-9
|
30601 |
lak |
lak:
lak (L211p Leunen)
|
Verf die is samengesteld uit vernis, standolie, terpentijn en zuivere verfstoffen. Zie ook het lemma ɛlakɛ in wld II.9, pag. 191.' [N 56, 50b; monogr.]
II-12
|
18147 |
lam |
lam:
lām (L211p Leunen),
lammetje:
lɛmkǝ (L211p Leunen),
liemes:
limǝs (L211p Leunen),
schaapje:
sxø̜pkǝ (L211p Leunen)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lāmǝ (L211p Leunen)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (L211p Leunen),
wiek:
wiek (L211p Leunen)
|
lamp [SGV (1914)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
kousje:
köwske (L211p Leunen),
lampenkousje:
laampeköwske (L211p Leunen),
lámpeköwske (L211p Leunen),
lampenpit:
lampəpet (L211p Leunen),
lemmet:
limmet (L211p Leunen),
lemmetgaren:
limmetgare (L211p Leunen),
wiek:
wiek (L211p Leunen)
|
gloeikousje van een gaslamp || gloeikousje voor een gaslamp || katoenen pit voor olielamp || katoentje van een petroleumlamp || kousje van een gaslamp, petroleumgaslamp || lampepit [SGV (1914)] || lont
III-2-1
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛ ̝l (L211p Leunen)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
streek:
streek (L211p Leunen)
|
streek (in deze ~) [SGV (1914)]
III-4-4
|
29987 |
lange bouwladder |
steigerleer:
stęjgǝrlēǝr (L211p Leunen)
|
Ladder waarmee de eerste of tweede verdieping van een steiger bereikt kan worden. In het eerste geval is de ladder doorgaans 4 m lang, wanneer de ladder tot de tweede verdieping reikt, 7 tot 8 m. Bouwladders onderscheiden zich van andere ladders doordat zij meestal van rond steigerhout vervaardigd zijn. De sporten van een bouwladder zijn in het rondhout ingekeept en met draadnagels vastgezet. [N 32, 9a; monogr.]
II-9
|