25036 |
lawaai maken |
laweit maken:
lawijt make (L211p Leunen)
|
lawaai maken [SGV (1914)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
laweit:
lawijt (L211p Leunen)
|
lawaai [SGV (1914)]
III-4-4
|
19391 |
ledikant |
bed:
Ien bed zitte: ziek zijn Ovver alles wat ien bed wert gezeed, mòt \'n lake werre geleed: Wat in het echtelijk bed wordt besproken moet geheim blijven Van \'t bed òp \'t ströj rake: Van de ene moeilijkheid in de andere raken
bed (L211p Leunen),
ledikant:
liddekânt (L211p Leunen)
|
ledikant
III-2-1
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouder:
âlder (L211p Leunen),
ouderdom:
âlderdòm (L211p Leunen)
|
leeftijd, ouderdom || ouderdom
III-2-2
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (L211p Leunen)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
26597 |
leeglopen |
leegmalen:
leegmalen (L211p Leunen)
|
Het over elkaar gaan van de molenstenen zonder graan. De stenen kunnen dan sneller gaan draaien waardoor het gevaar ontstaat dat de molen heet loopt. [N O, 34o; Vds 116; Jan 260; Coe 142; Grof 167; N O, 36e]
II-3
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
leegleuper (L211p Leunen),
leegluuëper (L211p Leunen)
|
leeglooper [SGV (1914)] || leegloper
III-1-4
|
30796 |
leerlooier |
leerlooier:
lę̄rlojǝr (L211p Leunen)
|
Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.]
II-10
|
30861 |
leest |
leest:
lęst (L211p Leunen)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lew (L211p Leunen)
|
leeuw [SGV (1914)]
III-3-2
|