e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lawaai maken laweit maken: lawijt make (Leunen) lawaai maken [SGV (1914)] III-4-4
lawaai, herrie laweit: lawijt (Leunen) lawaai [SGV (1914)] III-4-4
ledikant bed: Ien bed zitte: ziek zijn Ovver alles wat ien bed wert gezeed, mòt \'n lake werre geleed: Wat in het echtelijk bed wordt besproken moet geheim blijven Van \'t bed òp \'t ströj rake: Van de ene moeilijkheid in de andere raken  bed (Leunen), ledikant: liddekânt (Leunen) ledikant III-2-1
leeftijd, ouderdom ouder: âlder (Leunen), ouderdom: âlderdòm (Leunen) leeftijd, ouderdom || ouderdom III-2-2
leeg, niets bevattend leeg: leeg (Leunen) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] III-4-4
leeglopen leegmalen: leegmalen (Leunen) Het over elkaar gaan van de molenstenen zonder graan. De stenen kunnen dan sneller gaan draaien waardoor het gevaar ontstaat dat de molen heet loopt. [N O, 34o; Vds 116; Jan 260; Coe 142; Grof 167; N O, 36e] II-3
leegloper leegloper: leegleuper (Leunen), leegluuëper (Leunen) leeglooper [SGV (1914)] || leegloper III-1-4
leerlooier leerlooier: lę̄rlojǝr (Leunen) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęst (Leunen) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: lew (Leunen) leeuw [SGV (1914)] III-3-2