e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mandenmaker mandenmaker: mandǝmē̜kǝr (Leunen) Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.] II-12
mankeren mankeren: mankiere (Leunen), schelen: schille (Leunen) mankeren [SGV (1914)] || schelen, mankeren [SGV (1914)] III-1-2
mannelijk jong van de geit bokje: bokskǝ (Leunen) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf stierkalf: stir[kalf] (Leunen), stiermuk: stīrmøk (Leunen), stiermukje: stīrmøkskǝ (Leunen), var: var (Leunen), varrenmuk: varǝmø̜k (Leunen) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kuiken haantje: hāntjǝ (Leunen) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mannelijk lam weerlam: wei̯ǝrlām (Leunen) [L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.] I-12
mannelijk schaap ram: ram (Leunen), schapenbok: sxǭpǝnbok (Leunen), weer: wei̯ǝr (Leunen) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif hoorn: hoorn (Leunen) Mannetjesduif. [SGV (1914)] III-3-2
mannelijke eend weender: windǝr (Leunen), wielder: wielder (Leunen) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]woerd, mannetjeseend I-12, III-4-1
mannelijke gans genk: gaenk (Leunen), gent: gɛnt (Leunen) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.]gent, mannetjesgans I-12, III-4-1