33706 |
natuurlijke waterloop |
loop:
lø̄p (L211p Leunen)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
25012 |
nauw, eng |
krempel:
Vb. dat pák is te krempel gemákt.
krempel (L211p Leunen),
nauw:
naauw (L211p Leunen)
|
nauw [SGV (1914)] || nauw, eng
III-4-4
|
17766 |
navel |
navel:
na:vel (L211p Leunen)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
20326 |
nazaat |
loot:
de jongste loot aan de stam
loeët (L211p Leunen)
|
telg
III-2-2
|
20361 |
neef |
geneven:
genaeve (L211p Leunen),
neef:
naef (L211p Leunen),
neen
nééf (L211p Leunen)
|
gezamenlijke neven || neef || neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (L211p Leunen)
|
neet [SGV (1914)]
III-4-2
|
30233 |
negblokken |
aanzetstenen:
anzętstēǝn (L211p Leunen)
|
Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a]
II-9
|
18042 |
negenoog |
negenoog:
negenoog (L211p Leunen)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)]
III-1-2
|
17629 |
nek |
nek:
nɛk (L211p Leunen)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
neme (L211p Leunen),
pakken:
pakke (L211p Leunen)
|
nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)]
III-1-2
|