24468 |
beukennootje |
beukennootje:
būkenutje (L211p Leunen)
|
beukenootje
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
buikziek:
buk˃zīk (L211p Leunen)
|
beurs, overrijp
III-2-3
|
20180 |
bevallen |
een kind het levenslicht schenken:
en kiend het lèveslicht schenken (L211p Leunen),
in de kraam vallen:
oorspronkelijke betekenis: tent waarin vrouwen, die met het leger meetrokken, konden bevallen
ien de kraom valle (L211p Leunen),
kramen:
alleen gebruikt in de zin: "zij is aan het kraome
kraome (L211p Leunen)
|
bevallen || levenslicht [een kind het ~ schenken] [SGV (1914)]
III-2-2
|
19258 |
bevelen |
bevelen:
bevaele (L211p Leunen)
|
bevelen
III-1-4
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voerhuis:
[voerhuis] (L211p Leunen)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
25107 |
bewolkte lucht |
het is zakkenduister:
’t is zakkendüster, ge ziet gen ster ien de lócht (L211p Leunen)
|
Hoe zegt men in uw dialect: De lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
bɛsəm (L211p Leunen),
keerbezem:
kaerbessem (L211p Leunen)
|
(veeg)bezem || bezem [SGV (1914)]
III-2-1
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezuuk (L211p Leunen)
|
bezoek [SGV (1914)]
III-3-1
|
17996 |
bibberen |
bibbelen:
bibbele (L211p Leunen)
|
bibberen, bibberen [SGV (1914)]
III-1-2
|
23200 |
bidden |
bidden:
bidde (L211p Leunen)
|
bidden [SGV (1914)]
III-3-3
|