e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opscheplepel opschepper: òpschöpper (Leunen), scheplepel: schöplepel (Leunen) opscheplepel III-2-1
opscheppen snoeven: snoēve (Leunen), stuiten op zijn eigen: stute òp zien aege (Leunen), zwavelen: zwaevele (Leunen), zwetsen: zwetse (Leunen) opsbnijden, pochen || opscheppen, snoeven || opsnijden, opscheppen || pochen, opscheppen III-1-4
opschepper bruis: broēs (Leunen), grootmuil: grótmoel (Leunen), stuiter: stuter (Leunen), windbuil: wiendbuul (Leunen), zwetsbuil: zwetsbuūl (Leunen) opschepper || opschepper, opsnijder || opschepper, pocher || opschepper, snoever III-1-4
opsteker opsteker: ǫpstēkǝr (Leunen, ... ) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4
optassen, vouwen rollen: rǫlǝ (Leunen) Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6] I-3
optasser lader: lāi̯ǝr (Leunen) Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b] I-3
optempelen optempelen: ǫptęmpǝlǝ (Leunen) De roeden of de molenas met behulp van de tempel optillen. In l 318 en l 321 werd dit werk altijd door de molenmeester (mø̄lǝmęjstǝr) maar nooit door de molenaar zelf gedaan. [N O, 35b] II-3
optillen heffen: höfe (Leunen) heffen, tillen [SGV (1914)] III-1-2
optoppen, oplangen opzetten: ǫp˲zętǝ (Leunen) De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.] II-9
optopper opzetter: ǫp˲zętǝr (Leunen) Houten paal waarmee de staander wordt verlengd. De optoppers worden met touwen aan de staanders vastgebonden en rusten op houten klossen die op de staanders zijn bevestigd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5b] II-9