19838 |
portaal |
portaal:
portaol (L211p Leunen)
|
portaal
III-2-1
|
24365 |
pos |
joodje:
judje (L211p Leunen)
|
pos (vis)
III-4-2
|
33171 |
poten |
poten:
pōtǝ (L211p Leunen)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
19494 |
potkachel |
duiveltje:
kacheltje
dūvelke (L211p Leunen)
|
soort van allesbrander
III-2-1
|
27074 |
praam |
praam:
prām (L211p Leunen)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21006 |
prei |
prei:
prei (L211p Leunen)
|
prei [SGV (1914)]
I-7
|
22687 |
prent(je) |
prent(je):
print (L211p Leunen)
|
prent [SGV (1914)]
III-3-2
|
19333 |
pret, schik |
schik:
schik (L211p Leunen),
weej hebbe schik gehad (L211p Leunen)
|
[schik] wij hebben ~gehad [SGV (1914)] || schik [SGV (1914)]
III-1-4
|
23326 |
priester |
priester:
priester (L211p Leunen)
|
priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
33740 |
prikkeldraad |
pindraad:
pendrǭt (L211p Leunen)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|