e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
riviergrondel grondje: gruundje (Leunen) grondeling (vis) III-4-2
rochelen rochelen: roochele (Leunen) rochelen [SGV (1914)] III-1-2
rode aalbes beren: bêr (Leunen) aalbes [SGV (1914)] I-7
rode klaver rode klaver: rōi̯ǝ [klaver] (Leunen) Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5
rode kool rode kappes: roje kappes (Leunen), rojjekáppes (Leunen), rood moes: roeëdmoes (Leunen), roëd moes (Leunen, ... ) gekookte rodekool || Rode kool (als plant of gewas) [N Q (1966)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)] I-7, III-2-3
rode renet, sterappel binnenrode: sterappel  binnerojje (Leunen) appel, soort I-7
roede borst: borst (Leunen) Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld] II-3
roedeband knuppelband: knøpǝlbant (Leunen) De ijzeren band die als versteviging om de roede is bevestigd. [N O, 2m] II-3
roedebeugel keerijzer: kērizǝr (Leunen) IJzeren band om de roedebalk om te beletten dat de roewiggen of de kopspieën losgaan. [N O, 3b] II-3
roedegaten asgatter: as˲gatǝr (Leunen) De twee gaten in de askop waarin de roeden worden bevestigd. Zie ook afb. 45. [N O, 10c; A 42A, 75] II-3