33496 |
schil van een vrucht |
perenschaal:
paereschaal (L211p Leunen),
schaal:
schaal (L211p Leunen),
schil:
schel (L211p Leunen)
|
perenschil || schil [SGV (1914)]
I-7
|
30569 |
schilder |
verver:
vɛ̄rvǝr (L211p Leunen)
|
Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.]
II-9
|
30702 |
schilderen, verven |
pinselen:
pinzǝlǝ (L211p Leunen
[(id)]
),
verven:
vɛ̄rvǝ (L211p Leunen)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
en schon schildereej (L211p Leunen),
schildereej (L211p Leunen)
|
schilderij [SGV (1914)] || schoone [een ~ schilderij] [SGV (1914)]
III-3-2
|
19871 |
schilmes |
schrabbertje:
schrebberke (L211p Leunen)
|
aardappelschilmesje
III-2-1
|
19777 |
schilmes, aardappelmesje |
pluutje:
pluutje (L211p Leunen)
|
aardappel(schil)mesje
III-2-1
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
schilmes:
schelmés (L211p Leunen)
|
klein mes om o.a. aardappelen en fruit te schillen
III-2-1
|
25044 |
schim, schaduw, glimp |
schim:
schiem (L211p Leunen)
|
schim, schaduw, glimp
III-4-4
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
sxemǝl (L211p Leunen)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
schimmel (L211p Leunen)
|
schimmel (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|