e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slag slag: slag (Leunen), släg (Leunen) slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
slagader inkorten opkorten: ǫpkǫrtǝn (Leunen) Als de keel van het rund is doorgesneden, kan een deel van het uitstromende bloed stollen. Door een stukje van de slagader af te snijden verwijdert men de prop stolsel die verder uitstromen van het bloed belemmert. [N 28, 37; Veldeke 10. 581: monogr.] II-1
slaghout sluitboom: slȳt˱bōm (Leunen) Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f] I-13
slaglijnen slaglijnen: slaxlinǝ (Leunen) De drie of vier touwen waarmee de zeilen in gedeeltelijk opgerolde toestand worden vastgelegd. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛkoordjeɛ, ɛhalflijnɛ en ɛstroomlijnɛ.' [N O, 5f; N O, 5e; N O, 5j; N O, 5b; A 42A, 70; A 42A, 71] II-3
slak slak: slek (Leunen, ... ) slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)] III-4-2
slakkenhuis slakkenhuisje: slekkehuuske (Leunen), slekkenhuuske (Leunen) slakkenhuis [DC 17 (1949)] || slakkenhuisje [SGV (1914)] III-4-2
slangboor slangenboor: sláŋǝbōr (Leunen) Een boorijzer voor hout dat uitloopt op een scherpe centerpunt met daaromheen twee voorsnijders en eventueel twee gutsjes. De schacht is voorzien van een enkele of een dubbele spiraal die niet snijdt, maar dient om het boorsel uit het boorgat te verwijderen. Met dit boorijzer kan men zeer nauwkeurig boren. Zie ook afb. 74a. [N 53, 165; N G, 31b; monogr.] II-12
slappe koffie kruierskoffie: t Is már kruujerskoffie: het is slechte koffie  kruujerskoffie (Leunen), schotelenwater: schòttelewater (Leunen), schotelwater: schòttelwater (Leunen) slappe slechte koffie || zeer slappe smaakloze koffie III-2-3
slecht mens, slechte kerel galgenaas: galgeoas (Leunen) galgenaas [SGV (1914)] III-1-4
slecht weer, hondenweer beestenweer: bīējestenwèèr (Leunen), schouw (weer): (hetwoordelijke uitdrukking).  schòw waer (Leunen) slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || vreesinboezemde weersgesteldheid III-4-4