e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slechte drank moekkefoek: moekefoek (Leunen) slechte kwaliteit, surogaat namaak van drank (koffie of thee enz,) III-2-3
slee slee: slei (Leunen) slede [SGV (1914)] III-3-2
sleedoorn sleen: vcroeger gebruikt als sluiting van een worst bij de huisslacht  slieën (Leunen) sleedoorn, de doorn III-4-3
sleepcultivator, veertandeg sleepcultivator: slē̜ ̞p[cultivator] (Leunen) Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10] I-2
sleephout tuierstaak: tȳrstāk (Leunen) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
sleepstuk sleepstuk: slęǝpstøk (Leunen) Elk van de beide eindblokken van de vang. Het woordtype teenstuk heeft zijn naam waarschijnlijk ontleend aan de stut die als een soort teen tegen dit gedeelte van de vang aandrukt. Zie ook afb. 52. [N O, 12d] II-3
slenteren slenteren: slentere (Leunen) slenteren(d lopen) [SGV (1914)] III-1-2
slepen slepen: släpe (Leunen), slē̜ ̞pǝ (Leunen) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)] I-2, III-1-2
slepende muur naar binnen hangen: nǭr benǝ haŋǝ (Leunen) Muur die naar binnen terugwijkt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood sleept' ('ǝt lwǫat šlęp'). [N 31, 11b; monogr.] II-9
sleutelbloem koekenbloemetje: koēkebluumke (Leunen) sleutelbloem, tuinprimula III-4-3