17695 |
slokdarm |
slokdarm:
slokdɛrm (L211p Leunen)
|
Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78]
II-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
del:
dél (L211p Leunen),
flots:
flots (L211p Leunen),
slons:
sloons (L211p Leunen),
slŏŏns (L211p Leunen),
sloor:
sloeër (L211p Leunen)
|
slons [SGV (1914)] || slonzige vrouw || slordige vrouw || slordige, slonzige vrouw
III-1-4
|
19315 |
slordig |
slordig:
slorzeg (L211p Leunen)
|
slordig
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
slǫt (L211p Leunen)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
32543 |
sluitmand |
sluitmand:
slytmãnt (L211p Leunen)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.]
II-12
|
30116 |
sluitsteen |
sluitsteen:
slytstēǝn (L211p Leunen)
|
De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.]
II-9
|
20491 |
slurpen |
lebberen:
lɛbərə (L211p Leunen),
slurpen:
slörpe (L211p Leunen),
hoorbare drinkbewegingen maken/opzuigen
slörpe (L211p Leunen)
|
slorpen [SGV (1914)] || slurpen
III-2-3
|
20601 |
smaken |
smaken:
smake (L211p Leunen)
|
smaken [SGV (1914)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
smalen:
lengteteken op de a
smäle (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
smalen [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
33973 |
smalle buikriem |
buiksingel:
būkseŋǝl (L211p Leunen)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|