e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spelen (alg.) spelen: speule (Leunen) spelen [SGV (1914)] III-3-2
sperziebonen breekboontjes: braekbäöntje (Leunen), slabonen: slaajboeën (Leunen), struikerwten: stroekért (Leunen), struikjesbonen: struukskesboeën (Leunen) princesseboon || princesseboontje || struikerwt I-7
spie spie/spij: spi(i̯) (Leunen) De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] I-3
spie van het anker spie/spij: spij (Leunen) De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.] II-9
spiegel spiegel: spiegel (Leunen) spiegel [SGV (1914)] III-2-1
spiesteen, boogsteen gewelfsteen: gǝwølǝfstēǝn (Leunen), putsteen: pøtstēǝn (Leunen) Metselsteen met naar één kant aflopende dikte. Zie ook afb. 27. [N 32, 24a; monogr.] II-8
spijkerbak nagelenbak: nē̜gǝlǝnbak (Leunen) In vakjes verdeelde bak waarin de verschillende soorten spijkers en schroeven kunnen worden bewaard. [N 54, 23; monogr.] II-12
spijkeren nagelen: nē̜gǝlǝ (Leunen) Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.] II-12
spijkerribben vloerribben: vlurrebǝ (Leunen) Houten balken die over de gewelven van een kelder worden aangebracht. Op de spijkerribben worden de vloerplanken van de benedenverdieping gespijkerd. [N 32, 21a; monogr.] II-9
spil van de berries karspil: karspil (Leunen) IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c] I-13