24427 |
vissen, ww. |
koekelen:
met carbid
koēkele (L211p Leunen),
repen leggen:
vangattributten uitzetten
rieëpe legge (L211p Leunen),
stulpen:
met een stulpmand
stölpe (L211p Leunen)
|
repen leggen (visvangst) || vissen (ww. spec.) || vissen met bedwelmende stof
III-4-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
bestaande uit een ronde deegbodem met opstaande rand, opgevuld met spijs Op enne verbrände flaaj soeker strowwe: gebreken trachten te verbergen Haaj "haaj"ien de boks geschete, dan haaj hij flaaj gehad: gezegde wanner men dikwijls het woor "haaj"zegt
flaaj (L211p Leunen)
|
rond Limburgs gebak
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
koekschotel:
kōēkschòtel (L211p Leunen),
vlaaischotel:
flaajschòttel (L211p Leunen)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)] || vlaaischotel
III-2-1
|
30136 |
vlaams verband |
vlaams verband:
vlāms ˲vǝrbant (L211p Leunen)
|
Verband, doorgaans toegepast bij muren dikker dan een halve steen, waarbij in iedere laag zowel koppen als strekken zijn verwerkt. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop; tweede laag: kop, strek, kop, strek, kop, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 20). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
24266 |
vlaamse gaai |
matkolf:
metkolf (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
meerkol [SGV (1914)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vlag:
vlag (L211p Leunen)
|
vlag [SGV (1914)]
III-3-1
|
30487 |
vlaggen |
vlaggen:
vlagǝ (L211p Leunen)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|
25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlak (L211p Leunen)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
flaermoēs (L211p Leunen)
|
vleermuis
III-4-2
|