33353 |
voorstal, voedergang |
voergang:
vurgaŋ, vūrgaŋ (L211p Leunen),
voorstal:
vø̄r[stal] (L211p Leunen),
vø̜r[stal] (L211p Leunen)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
33355 |
voorstaldeur |
staldeur:
[staldeur] (L211p Leunen)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|
33975 |
voorstrengen |
voorspanskettingen:
enkelvoud
vǫrspanskɛteŋ (L211p Leunen)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27]
I-13
|
23333 |
voorteken |
voorteken:
vurteken (L211p Leunen)
|
voorteeken [SGV (1914)]
III-3-3
|
34166 |
voortijdig een levend kalf ter wereld brengen |
verwerpen:
(de koe heeft) vǝrwǫrpǝn (L211p Leunen)
|
[N 3A, 41b]
I-11
|
34015 |
vooruit |
voort:
vōrt (L211p Leunen)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
34583 |
voorwand |
voorbred:
vørbret (L211p Leunen)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
30100 |
voorwerkers |
buitenwerkers:
bytǝwęrǝkǝrs (L211p Leunen)
|
Metselstenen voor de buitenste spouwmuur, en meer in het algemeen voor metselwerk dat in het zicht blijft. Voorwerkers zijn meestal eerste keus metselstenen. Zie voor het woordtype 'façadestenen' ook het lemma 'Kleine stenen' in wld ii.8, pag. 70. [N 31, 35f; monogr.]
II-9
|
26150 |
voorzoom |
stormlat:
stǫrǝmlat (L211p Leunen),
voorzoom:
vø̜rzø̜jm (L211p Leunen)
|
De zoomlat aan de voorkant van het hekken waarop de windborden zijn bevestigd. Zie ook afb. 38. [N O, 2c; N O, 4a; A 42A, 67]
II-3
|
19712 |
vork |
verket:
deel van het verstek
verkét (L211p Leunen),
vork:
deel van het bestek
vörk (L211p Leunen)
|
vork
III-2-1
|