24279 |
winterkoninkje |
toetimmertje:
troglodytes
tuūtemmerke (L211p Leunen),
winterkoninkje:
troglodytes
winterkunningske (L211p Leunen)
|
winterkoninkje
III-4-1
|
34428 |
winterverblijf |
schaapskooi:
sxǫpskø̜i̯ (L211p Leunen)
|
[N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
32703 |
wintervoor |
wintervoor:
wentǝr[voor] (L211p Leunen)
|
Met de wintervoor bedoelt men de voren die in het najaar zodanig geploegd worden, dat de akker in de winter goed kan uitvriezen. Dat kunnen brede en ondiepe voren zijn, die de voorlopig onder te ploegen mest bedekken, maar ook de walletjes die ontstaan wanneer men telkens twee voren tegen elkaar ploegt. Met de in dit lemma vermelde termen wordt niet alleen het voortype bedoeld maar ook - wat vooral voor de meervoudsvormen geldt - het geheel van voren die men met het oog op de winter geploegd heeft, de op wintervoren geploegde akker zelf. Voor het (...)-gedeelte van de varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 59a; N 11A, 113d + 137 m; monogr.]
I-1
|
33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wortǝlǝ (L211p Leunen)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
32461 |
wis |
wis:
wes (L211p Leunen)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
19306 |
wispelturig |
wispelturig:
cf. VD s.v. "wispelturig"= onstandvastig in stemming en streving
wispelturig (L211p Leunen)
|
wispelturig [SGV (1914)]
III-1-4
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
witte klaver:
wetǝ [klaver] (L211p Leunen)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (L211p Leunen, ...
L211p Leunen),
witte kappes:
witte kappes (L211p Leunen),
wittekáppes (L211p Leunen)
|
[N Q (1966)]witte kool || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
bouwvogeltje:
bouwvögelke (L211p Leunen),
kwikstaart:
kwikstaart (L211p Leunen),
kwikstart (L211p Leunen),
kwikstárt (L211p Leunen)
|
kwikstaart [N P (1966)], [SGV (1914)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
waterlelie (L211p Leunen)
|
witte waterlelie [DC 17 (1949)]
III-4-3
|