21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemuje (L211p Leunen)
|
bemoeien [SGV (1914)]
III-3-1
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
zich ienbeelde (L211p Leunen)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
taai:
tɛj (L211p Leunen)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
34339 |
zich schuren |
zich juksen:
zex jøksǝn (L211p Leunen),
zich schuren:
zex sxūrǝ (L211p Leunen)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (L211p Leunen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zīēk (L211p Leunen)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
ziekte (L211p Leunen)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zīēl (L211p Leunen)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kīēke (L211p Leunen),
zien:
zīēn (L211p Leunen)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)]
III-1-1
|
27824 |
zijwand |
bred:
bret (L211p Leunen),
bredden:
bretǝ (L211p Leunen),
bredje:
(mv)
bretjǝs (L211p Leunen)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|