| 19823 |
commode, ladenkast |
commode:
koͅmōt (L211p Leunen),
soort van wastafel met laden
kòmmoeëd (L211p Leunen),
ladenkast:
laajekâst (L211p Leunen),
ladentafel:
laajtoffel (L211p Leunen)
|
commode [SGV (1914)] || ladenkast || ouderwetse lage kast met vier diepe laden
III-2-1
|
| 21308 |
compagnie |
compagnie (fr.):
compeneej (L211p Leunen)
|
compagnie [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 32598 |
compost |
kort mest:
kǫrt [mest] (L211p Leunen)
|
Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.]
I-1
|
| 22829 |
concert |
concert (<fr.):
concert (L211p Leunen)
|
concert [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 23202 |
congregatie |
congregatie:
congregatie (L211p Leunen)
|
congregatie [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 30088 |
contrefort |
steunbeer:
stø̄nbē̜r (L211p Leunen)
|
Vooruitspringende steunbeer of schraagpijler om het muurwerk te verstevigen en om eventuele druk van de tegengestelde kant, bijvoorbeeld veroorzaakt door de aanwezigheid van gewelven, weerstand te bieden. Zie ook afb. 31. In L 271 kende men steunberen die recht, schuin en trapsgewijze waren uitgevoerd. [N 31, 49; monogr.]
II-9
|
| 25390 |
controleren |
aan de haren trekken:
ān dǝ hø̄r trɛkǝ (L211p Leunen)
|
Men controleert of de haren en de huid voldoende geweekt zijn door met de vingers aan een plukje haar te trekken of erover te wrijven. Als de haren zich gemakkelijk laten verwijderen is het varken genoeg gebroeid. [N 28, 24]
II-1
|
| 32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
køltivātǝr (L211p Leunen)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
| 24327 |
daas (tabanidae) |
dees:
daes (L211p Leunen),
dääs (L211p Leunen)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || steekvlieg, daas
III-4-2
|
| 20895 |
dadel |
smeerlap:
smɛrlap (L211p Leunen)
|
dadel
III-2-3
|