e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dekbed pulf: pulf (Leunen), pulft (Leunen) dekbed || veren bovenbed III-2-1
deken deken: Allemól die slaope ònder de endere deke, kri‰ge aensláng ok de endere streke: wie met pek omgaat, wordt er mee besmet Onder de dekes kroepe: naar bed gaan  deke (Leunen) deken III-2-1
dekken berijden: bereeje (Leunen), overdekken: aoverdekke (Leunen) dekken, bevruchten || dekken, opnieuw laten — III-4-2
deklatten daklatten: daklatǝ (Leunen) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
deksel deksel: däksel (Leunen) deksel [SGV (1914)] III-2-1
dempig dempig: dɛmpex (Leunen) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
den den: dén (Leunen) den, denneboom III-4-3
denken denken: denke (Leunen) denken [SGV (1914)] III-1-4
dennenappel dennenschobje: dänneschööpke (Leunen), pegel: pegel (Leunen), schobje: schöpke (Leunen) denneappel || dennenappel [SGV (1914)] || sparappel III-4-3
dennennaalden dennennaalden: dännenoald (Leunen), pitser: pitser (Leunen) dennenaald || dennennaald [SGV (1914)] III-4-3