33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
er(n)t (L211p Leunen),
ɛrt (L211p Leunen),
erwtenstruik:
ertestroek (L211p Leunen)
|
erwt || erwtenstruik || Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5, I-7
|
33527 |
erwtenbast |
erwtenbast:
ertenbast (L211p Leunen)
|
erwtenbast
I-7
|
20861 |
erwtensoep |
erwtensoep:
ertesoep (L211p Leunen)
|
erwtensoep
III-2-3
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
aete (L211p Leunen),
ēͅtə (L211p Leunen),
Dén/die ét nog zònder zörguut de körf: persoon die nog bij zijn/haar ouders woont Letters ge-aete hebbe: geleerd zijn Wie pap wil aete, mòt de lepel nie vergaete: zondere gereedschap kan men niet zȉn aete duut aete: gezamelijk eten bevordert de eetlust Smerges mòtte aete as enne kejzer, smiddágs as enne kunning, saves as enne kruujer
aete (L211p Leunen)
|
eten [DC 37 (1964)] || eten (w.w.) || eten ww.
III-2-3
|
19519 |
etensketeltje |
henkelmannetje:
henkelmenneke (L211p Leunen)
|
twee keteltjes opeen gestapeld, waarin (warm) eten naar het veld gebracht werd
III-2-1
|
20719 |
etensresten |
orten:
Hòmmel òp ennen dorren ták, schieëper nimt de orte waar
orte (L211p Leunen)
|
rest overgeschoten voedsel
III-2-3
|
18047 |
etter |
etter:
äter (L211p Leunen)
|
etter [SGV (1914)]
III-1-2
|
24314 |
everzwijn |
zwijn:
zwien (L211p Leunen)
|
zwijn
III-4-2
|
30150 |
ezelsrug |
ezelsrug:
ēzǝlsrøx (L211p Leunen)
|
Een uit metselstenen vervaardigd en aan weerszijden enigszins overstekend, kapvormig bovendeel van een muur. Zie afb. 43. [N 31, 43a; monogr.]
II-9
|
20172 |
familie |
familie:
femilie (L211p Leunen)
|
familie
III-2-2
|