21329 |
grof |
grof:
grof (L211p Leunen)
|
grof [SGV (1914)]
III-3-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
dikke mokkel:
dikke moekel (L211p Leunen)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ɛ̄rt (L211p Leunen),
grond:
grōnt (L211p Leunen)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
33308 |
grondkrabber |
krebber:
krębǝr (L211p Leunen)
|
Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
25964 |
grondzeiler |
veldmolen:
vęltmø̄lǝ (L211p Leunen)
|
Bovenkruier waarvan de zeilen alleen vanaf de begane grond kunnen worden bediend. Dit molentype is dus niet voorzien van een galerij of een molenberg. [N O, 32c]
II-3
|
32670 |
groot voorploegwiel |
groot rad:
grūǝt rat (L211p Leunen)
|
Het grote, doorgaans rechter voorploegwiel dat "in de voor" loopt. Van onderstaande termen zijn voorrad, voorwiel, voorrullen ook toepasselijk op het in de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. Voor het voor-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 31.II.c; N 11A, 97c]
I-1
|
20346 |
grootmoeder |
bestemoeder:
cf. WNT s.v. "bestemoeder - zeer gewoon, ook bestemoer
bestemōēder (L211p Leunen),
grootmoeder:
grootmōēder (L211p Leunen),
grotmōēder (L211p Leunen),
grótmoēder (L211p Leunen),
grötmoēder (L211p Leunen),
grootmoet:
grótmoet (L211p Leunen),
moedersmoeder:
zie id. p. 359
moēdersmoēder (L211p Leunen),
moērsmoēder (L211p Leunen)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder van moederszijde
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grótelders (L211p Leunen),
grótâlders (L211p Leunen),
grötelders (L211p Leunen),
grötâlders (L211p Leunen)
|
grootouders
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grötte (L211p Leunen)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
bestevader:
vroeger
bestevader (L211p Leunen),
grootvad:
grotvát (L211p Leunen),
grötvát (L211p Leunen),
grootvader:
grotvader (L211p Leunen),
J(onger) V(enraays)
grótvader (L211p Leunen),
grötvader (L211p Leunen),
moedersvader:
zie id. p. 359
moēdersvader (L211p Leunen),
moērsvader (L211p Leunen)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader van moederszijde
III-2-2
|