18986 |
haast hebben |
zijn eigen haasten:
zien aege hoste (L211p Leunen),
zijn eigen spoeden:
zien aege spoeje (L211p Leunen)
|
spoeden, haasten || zich haasten, zich spoeden
III-1-4
|
18994 |
haastig |
haastig:
hostig (L211p Leunen),
hósteg (L211p Leunen)
|
haastig [SGV (1914)] || haastig, overijld
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
ektis:
eektes (L211p Leunen),
eektés (L211p Leunen)
|
(muur)hagedis [SGV (1914)] || hagedis
III-4-2
|
25143 |
hagelbui |
bijs:
bīēs (L211p Leunen),
hagelbui:
haagelbui (L211p Leunen),
hagelbuuj (L211p Leunen)
|
hagelbui [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hagele (L211p Leunen)
|
hagelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hagelstein (L211p Leunen)
|
hagelsteen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (L211p Leunen)
|
hagel [SGV (1914)]
III-4-4
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
hak:
hak (L211p Leunen)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
25455 |
hakbak |
slachtvloot:
slaxtvlōt (L211p Leunen)
|
De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114]
II-1
|
18791 |
haken |
haken:
hø͂ͅke (L211p Leunen)
|
haken (ww.) [SGV (1914)]
III-1-3
|