e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leut

Overzicht

Gevonden: 975
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raam venster: venstǝr (Leut) Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.] II-9
raapzaadolie reubsmout: rø̄b˱smau.t (Leut) De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
raat raats: (mv)  roǝ.tsǝ (Leut) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6
radijs radijs: rədīs (Leut) [ZND 41 (1943)] I-7
rafel franjel: fraanjelen (Leut), rafel: ruffel (Leut) Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)] III-1-3
rails rails (<eng.): rejls (Leut) rails [ZND 41 (1943)] III-3-1
rammelaar rekel: rēͅkəl (Leut) rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
rammenas rammenas: ramenas (Leut) [ZND 41 (1943)] I-7
rapen rapen: rā.pǝ (Leut) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rauw rauw: rouw vleisch (Leut) Rauw vlees. [ZND 41 (1943)] III-2-3