e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

Gevonden: 2000
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loper loper: lø̜jpǝr (Limbricht) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3
losse linnen halsboord hemdsbandje: hummesbèndje (Limbricht) halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)] III-1-3
losse manchet losse manchet: losse mansjet (Limbricht) manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)] III-1-3
losse voerbak voor runderen voertijn: vǫu̯rtīn (Limbricht) Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.] I-6
losse zak onder de rok tas: tesj (Limbricht) tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)] III-1-3
luchtpijpen luchtpijpen: lŏchpiepe (Limbricht), lŏchtpiepe (Limbricht) luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)] III-1-1
luchtx lucht: loecht (Limbricht) lucht [DC 03 (1934)] III-4-4
lucifer zwegel: szjwègel (Limbricht) Hoe noemt men het houtje, waarmee men vuur kan maken en dat in het Nederl. lucifer wordt genoemd? [DC 30 (1958)] III-2-1
lui (lieden) lui: luuj (Limbricht), ly.i (Limbricht) lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || volk [RND] III-3-1
luier luier: luier (Limbricht), pisdoek: pisdouk (Limbricht) luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] III-2-2