17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
stuiken:
sjtoeke (L434p Limbricht)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22890 |
rechtsachter |
rechtsback (<eng.):
rechtsbek (L434p Limbricht)
|
Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22883 |
rechtsvoor |
rechtsbinnen:
rechtsbinnen (L434p Limbricht)
|
Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
raenge (L434p Limbricht)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
de raenge boag (L434p Limbricht)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
schuiltje:
⁄n sjuulke (L434p Limbricht)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
het saust hem:
⁄t saaust ⁄m (L434p Limbricht),
regenen:
⁄t raengent dat ⁄t zeikt (L434p Limbricht)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
regenjas:
damesraengejas (L434p Limbricht),
raengejas (L434p Limbricht)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18712 |
regenpijpen |
regenpijpen:
raengepiepe (L434p Limbricht)
|
regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24308 |
regenworm |
pierling:
peijerlink (L434p Limbricht)
|
regenworm [DC 40 (1965)]
III-4-2
|