18390 |
speld |
spelde:
spęl (L434p Limbricht)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
sjpele (L434p Limbricht)
|
Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)]
III-3-2
|
24247 |
sperwer |
stootkop:
naast stootvogel
sjtootkop (L434p Limbricht),
stootskop:
sjtootskop (L434p Limbricht),
stootvogel:
naast stootkop
sjtootvogel (L434p Limbricht)
|
sperwer [DC 42b (1967)] || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17569 |
spier |
spier:
sjpier (L434p Limbricht)
|
pees, spier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21373 |
spijbelen |
spijbelen:
speibele (L434p Limbricht)
|
wegblijven van school: Hoe noemt men heimelijk, zonder medeweten van de ouders, ---? [DC 24 (1953)]
III-3-1
|
18202 |
spijkerbroek |
spijkerboks:
sjpijkerbōks (L434p Limbricht)
|
Spijkerbroek (jeans). Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
18203 |
spijkerjas |
spijkerjasje:
sjpijkerjeske (L434p Limbricht)
|
Spijkerjasje. Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
18204 |
spijkerpak |
spijkerpak:
sjpijkerpak (L434p Limbricht)
|
Spijkerpak. Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
34592 |
spil van de berries |
brakkenbout:
brakǝbǫu̯t (L434p Limbricht)
|
IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c]
I-13
|
26687 |
spil van de handmolen |
spil:
špel (L434p Limbricht)
|
De as waar bij eenvoudige handmolens de bovenste steen om draait. De as is met één uiteinde bevestigd in de onderste steen. [N D, 14]
II-3
|