e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spotnaam voor hoge hoed hondskooi: hóndsjkooi (Limbricht), kachelpijp: kachelpiep (Limbricht), tits: spottend voor elke hoed  titsj (Limbricht) hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-2-2
spreeuw spreeuw: schpree (Limbricht), sjpreeuw (Limbricht) Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)] III-4-1
spreken, praten kallen: kalle (Limbricht), spreken: schpraeke (Limbricht, ... ) praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
sproeten sproeten: sjproete (Limbricht) sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
staan staan: schtaon (Limbricht) staan [DC 02 (1932)] III-1-2
staander damtoot: damtūǝt (Limbricht) De zware verticale paal van de T-vormige karsteun. Zie ook afb. 196. [N G, 62b] II-12
staart staart: schtart (Limbricht), start (Limbricht), štart (Limbricht) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-9, III-4-2
staartkwast vlos: flūs (Limbricht) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11
stad stad: štat (Limbricht) stad [RND] III-3-1
stal stal: štal (Limbricht) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6