33959 |
trossen |
haampoezen:
hāmpuzǝ (L434p Limbricht)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|
18690 |
trouwpak |
trouwpak:
trouwpak (L434p Limbricht)
|
trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18169 |
trui |
trui:
trui (L434p Limbricht, ...
L434p Limbricht)
|
trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)] || Zou die trui goed blijven in de was? [DC 40 (1965)]
III-1-3
|
34296 |
tuierhamer |
tuierhamer:
tȳrhāmǝr (L434p Limbricht)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
stap:
štap (L434p Limbricht),
tuierhout:
tȳrhǫu̯t (L434p Limbricht)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34295 |
tuiertouw, tuierketting |
tuier:
tyi̯ǝr (L434p Limbricht)
|
Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b]
I-11
|
24258 |
tuinfluiter |
kaats:
kaatsch (L434p Limbricht)
|
Hoe heet de tuinfluiter? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
bömkwekər (L434p Limbricht)
|
[RND 08]
I-7
|
18710 |
tuinwant |
pijhaas:
piehéjse (L434p Limbricht)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19512 |
tuit |
tuitel:
téútel (L434p Limbricht)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|