21394 |
vlag |
vaan:
vaan (L434p Limbricht)
|
vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
vlèèrmoes (L434p Limbricht)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
20944 |
vlees |
vlees:
vleisch (L434p Limbricht)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
34380 |
vleiwoord tot de zogende zeug |
sje, sje:
šę, šę (L434p Limbricht)
|
Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c]
I-12
|
34378 |
vleiwoord voor het varken |
kuusje:
køškǝ (L434p Limbricht)
|
[VC 14, 2c v]
I-12
|
34348 |
vlekziekte |
brand:
branjtj (L434p Limbricht)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
33986 |
vliegennet |
vliegengaren:
vlęi̯gǝgārǝ (L434p Limbricht)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pe.pəl (L434p Limbricht),
pepel (L434p Limbricht),
roepepel:
rouwpepel (L434p Limbricht)
|
vlinder [ZND 18G (1935)] || vlinder, algemeen [DC 18 (1950)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
strikje:
sjtrikske (L434p Limbricht)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vlo (L434p Limbricht)
|
vlo (pulex irritans), enk. [DC 54 (1979)]
III-4-2
|