e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

Gevonden: 2000
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwak, slap zwak: schwaak (Limbricht) zwak [DC 02 (1932)] III-1-1
zwaluwstaartverbinding zwalbenstaart: žwalbǝstart (Limbricht) In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.] II-12
zwartbonte koe zwartbonte: žwartbǫntjǝ (Limbricht) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126] I-11
zwarte bladluis meelde: meelje (Limbricht) insectjes onder een blad, zwart [DC 68 (1993)] III-4-2
zwarte koe moor: mø̜̄r (Limbricht) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129] I-11
zwarte koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Limbricht) [N 3A, 130a] I-11
zwarte kraai, kraai kraai: krao (Limbricht), zwarte kraai: schwarte krao (Limbricht) Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte roodstaart schouwenvegertje: sjouwevaegerke (Limbricht), schouwvegertje: sjouevaegerke (Limbricht) zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte specht zwarte specht: sjwarte sjpecht (Limbricht) specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)] III-4-1
zwartkop kersvink: keesjvènk (Limbricht), keesjvénk (Limbricht) zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)] III-4-1