19517 |
botervlootje |
boterbusje:
botterbeuske (L434p Limbricht),
boterkompje:
botterkumpke (L434p Limbricht),
boterschoteltje:
botersjeutelke (L434p Limbricht)
|
botervlootje [DC 23 (1953)], [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (L434p Limbricht),
gewande:
gǝwanjtj (L434p Limbricht),
land:
lɛnjtj (L434p Limbricht),
veld:
fɛ̄ltj (L434p Limbricht),
vɛljtj (L434p Limbricht)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
32237 |
bovenboom |
bovenrichel:
bǭvǝrexǝl (L434p Limbricht)
|
De balk of lat die de zijwand in de lengte van de karbak aan de bovenkant afsluit. Zie ook afb. 198.3 en het lemma ɛzijwandɛ in wld I.13, pag. 24 e.v.' [N G, 60c]
II-12
|
17639 |
bovendeel van de rug |
pokkel:
pŏkkel ? (L434p Limbricht)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, rechtse) handvat:
bø̄vǝstǝ hantj˲vat (L434p Limbricht)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
slabbetje:
sjlebbeke (L434p Limbricht)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20140 |
box |
box:
nellie löp al in de box
boks (L434p Limbricht)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadketel:
braodkaetel (L434p Limbricht),
braadpan:
braodpan (L434p Limbricht),
braadslee:
geen schotel
braodsjlei (L434p Limbricht)
|
pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schotel; inventarisatie van \"schotel\"als ijzeren voorwerp waarin men iets kan braden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (L434p Limbricht),
het kéndj is braaf (L434p Limbricht)
|
braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braakliggende akker:
brǭklegǝndǝ akǝr (L434p Limbricht),
dries:
dręi̯š (L434p Limbricht)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|