e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

Gevonden: 2000
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
botervlootje boterbusje: botterbeuske (Limbricht), boterkompje: botterkumpke (Limbricht), boterschoteltje: botersjeutelke (Limbricht) botervlootje [DC 23 (1953)], [N 20 (zj)] III-2-1
bouwland akker: akǝr (Limbricht), gewande: gǝwanjtj (Limbricht), land: lɛnjtj (Limbricht), veld: fɛ̄ltj (Limbricht), vɛljtj (Limbricht) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bovenboom bovenrichel: bǭvǝrexǝl (Limbricht) De balk of lat die de zijwand in de lengte van de karbak aan de bovenkant afsluit. Zie ook afb. 198.3 en het lemma ɛzijwandɛ in wld I.13, pag. 24 e.v.' [N G, 60c] II-12
bovendeel van de rug pokkel: pŏkkel ? (Limbricht) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] III-1-1
bovenste handvat (bovenste, rechtse) handvat: bø̄vǝstǝ hantj˲vat (Limbricht) Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
bovenstuk van een jurk slabbetje: sjlebbeke (Limbricht) lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)] III-1-3
box box: nellie löp al in de box  boks (Limbricht) box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)] III-2-2
braadpan braadketel: braodkaetel (Limbricht), braadpan: braodpan (Limbricht), braadslee: geen schotel  braodsjlei (Limbricht) pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schotel; inventarisatie van \"schotel\"als ijzeren voorwerp waarin men iets kan braden [N 20 (zj)] III-2-1
braaf braaf: braaf (Limbricht), het kéndj is braaf (Limbricht) braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] III-1-4
braakland braakliggende akker: brǭklegǝndǝ akǝr (Limbricht), dries: dręi̯š (Limbricht) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8