18877 |
drenzen |
neutselen:
neutschele (L434p Limbricht)
|
drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
kokkeral:
kokkeràl (L434p Limbricht)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
32208 |
drijver, zetbeitel |
koudbeitel:
kǫwt˱bęjtǝl (L434p Limbricht
[(stomp geslepen)]
)
|
De drijver of zetbeitel is eerder een werktuig van de smid. Het is een stompe stalen beitel waarmee de metalen banden worden aangedreven die ter versteviging rond de naaf worden aangebracht nadat de spaakgaten zijn geboord. Meestal worden vier naafbanden aangebracht: twee aan weerszijden van de spaken en verder nog twee aan de uiteinden van de naaf. Zie ook de lemmata ɛmiddennaafbandenɛ, ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ in wld II.11, pag. 136-139 en de daarbij horende afbeelding 214.' [N G, 30]
II-12
|
20499 |
drinken |
drinken:
dreinke (L434p Limbricht)
|
drinken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (L434p Limbricht)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
bierglas:
beierglaas (L434p Limbricht)
|
drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
schopjesglaasje:
sjöpkesglaeske (L434p Limbricht)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20635 |
dronken |
zat:
zaat (L434p Limbricht),
zo zat als een oorlogschip:
zo zaat es n oorlogsjeep (L434p Limbricht)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
een stuk in de kraag hebben:
n sjtök in de kraag höbbe (L434p Limbricht),
hem om hebben:
m ŏm höbbe (L434p Limbricht),
hem zitten hebben:
hèè hèèt m zitte (L434p Limbricht)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
t blijft over]:
het hiltj euver (L434p Limbricht)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)]
III-4-4
|