e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

Gevonden: 2000

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterhaam achterhaam: axtǝrhām (Limbricht) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achternaafband achterband: axtǝrbantj (Limbricht) De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11
achterschijf achterschijf: axtǝršīf (Limbricht) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11
achterwand achterstop: axtǝrštǫp (Limbricht) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwandspil stopijzer: štǫp˱īzǝr (Limbricht) De ijzeren staaf of spil waarachter de achterwand wordt vastgezet. Deze spil wordt aan de achterzijde van de zijwanden verticaal tussen bovenboom en draagbalk bevestigd. Het achterbord kan er vervolgens tussen geschoven worden. Zie ook afb. 200 en het lemma en ɛbovenboomɛ en vgl. de lemmata ɛdraagbalkenɛ, ɛzijwandɛ en ɛachterwandɛ in wld I.13, pag. 24, 32 en 45.' [N G, 61d] II-12
ademen ademen: aome (Limbricht) ademen [N 10a (1961)] III-1-1
ader ader: aor (Limbricht) ader [N 10a (1961)] III-1-1
admiraalsvlinder pepel: pepel (Limbricht) admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)] III-4-2
afdingen afpingelen: aafpingele (Limbricht) beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] III-3-1
afgetrokken zeug afgezoken zeug: af˲gǝzōkǝ [zeug] (Limbricht) Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.] I-12