18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hoogsjoon (L434p Limbricht)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18258 |
hoge hoed |
hoge hoed:
hoge houd (L434p Limbricht),
hoge zijden:
hoge zieë (L434p Limbricht)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
hoge hoed:
hoge houd (L434p Limbricht),
hoge zijden:
hoge zieë (L434p Limbricht)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
32445 |
hoge klomp |
hoge klomp:
hōǝgǝ [klomp] (L434p Limbricht)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|
18376 |
hoge klomp? |
hoge klomp:
hoge klómp (L434p Limbricht)
|
klomp met hoge huif, hoge klomp, zonder riem gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22024 |
holenduif |
holduifje:
holduufke (L434p Limbricht)
|
holenduif (33 lijkt op een blauwe postduif, maar zonder witte stuit; broedt in holle bomen en de laatste tijd ook in stadstorens en muurgaten; roep [hoe-ò, hoe-ò, hoe, hoe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32205 |
holle ring aan de binnenzijde van de naaf |
navenhol:
nāvǝhǭl (L434p Limbricht),
ojief:
ožīf (L434p Limbricht)
|
De holle ring aan de binnenzijde van de naaf, dus aan de kant van de as. Zie voor het woordtype ojief ook het lemma ɛojiefprofielɛ in de paragraaf over de vaktaal van de meubelmaker.' [N G, 43a, 3]
II-12
|
32203 |
holle ring aan de buitenzijde van de naaf |
navenhol:
nāvǝhǫl (L434p Limbricht)
|
De groef aan de buitenzijde van de naaf. Zie voor het woordtype verkeerde duivenjager, dat werd opgegeven door de respondent uit Eygelshoven (Q 119) ook het lemma ɛkwart-holvormig profielɛ in de paragraaf over de vaktaal van de meubelmaker.' [N G, 43a, 1]
II-12
|
31852 |
holschaaf |
lijstenschaaf:
līstǝšāf (L434p Limbricht)
|
Schaaf met een over de breedte holvormig gebogen zool, die samen met de bolschaaf een bijeenhorend paar vormt. Zie ook afb. 46. De holschaaf wordt door de timmerman gebruikt om rond lijstwerk te schaven en door de wagenmaker om kleine spaken een ronde vorm te geven. [N 53, 71c; N G, 38a; monogr.]
II-12
|
19784 |
hond |
hond:
hôndj (L434p Limbricht)
|
hond [N C (1962)]
III-2-1
|