24871 |
koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
-
koekoeksbloom (L434p Limbricht)
|
echte koekoeksbloem [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
33349 |
koestal |
koestal:
kō[stal] (L434p Limbricht)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
34646 |
koets |
koets:
kotš (L434p Limbricht)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
19515 |
koffiepot |
koffiepot:
koffepot (L434p Limbricht),
trekpot:
voor koffie of thee
trèkpot (L434p Limbricht)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kaokə (L434p Limbricht),
koake (L434p Limbricht)
|
koken [DC 03 (1934)], [RND]
III-2-3
|
24189 |
kokmeeuw |
meeuw:
meeuw (L434p Limbricht)
|
kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34109 |
kol |
bles:
blɛs (L434p Limbricht)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
17813 |
komen |
komen:
kumə (L434p Limbricht)
|
komen [RND]
III-1-2
|
20764 |
komijnekaas |
nageltjeskaas:
Syst. WBD
naegelkeskees (L434p Limbricht)
|
Komijnekaas (kantert, kemuuniekaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24322 |
konijnenhol |
pijp:
piep (L434p Limbricht)
|
konijnenhol [DC 55 (1980)]
III-4-2
|