33081 |
laag schoven op de wagen |
ring:
raŋk (L434p Limbricht)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33649 |
laagliggende akker |
band:
bē̜ntj (L434p Limbricht)
|
Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
kuil:
kul (L434p Limbricht)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
stevel:
sjteevel (L434p Limbricht)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
gamasche:
kamasj (L434p Limbricht)
|
laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18374 |
laarzenschacht |
schacht:
sjach (L434p Limbricht)
|
schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19668 |
lade |
tafellade:
tōͅfəllā (L434p Limbricht)
|
tafella [DC 53a (1978)]
III-2-1
|
18304 |
lage herenschoen, molière |
lage schoen:
leeg sjoon (L434p Limbricht)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32447 |
lage klomp |
klomp met riemen:
[klomp] męt ręjmǝ (L434p Limbricht)
|
Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.]
II-12
|
18377 |
lage klomp? |
klomp met riem:
klómp mit reime (L434p Limbricht)
|
klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)]
III-1-3
|