e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

Gevonden: 2000
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lelietje-van-dalen lelietje-van-dalen: -  lelietje van dalen (Limbricht) lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)] III-4-3
lemmer metsenblad: metseblaad (Limbricht) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: léénje (Limbricht) lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig gezwank: gesjwank (Limbricht) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar vroegjaar: vruig-joar (Limbricht) lente [DC 39 (1965)] III-4-4
lepel lepel: laepel (Limbricht), lèpel (Limbricht) lepel [DC 35 (1963)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
lepelboor loopboor: lø̜jp˱bǭr (Limbricht) Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.] II-12
lepelrek lepelrekje: laepelrékske (Limbricht) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leren beenkap gamasche: kamasje (Limbricht) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3
leurder leurder: leurder (Limbricht), venter: venter (Limbricht) koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] III-3-1