e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limmel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troffel troffel: trofǝl (Limmel) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
troosten; troost troosten: truuste (Limmel) troosten [SGV (1914)] III-1-4
tuin hof: hoof (Limmel) hof [SGV (1914)] III-2-1
tuinhuisje zomerhuisje: zomerhuiske (Limmel) priëel [SGV (1914)] III-2-1
uier uier: yi̯ǝr (Limmel) De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] I-11
uithoren uitvissen: oetvösje (Limmel) uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1
uitschelden schelden: sjĕlle (Limmel) schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitvoerder voorwerker: vø̄rwęrkǝr (Limmel) Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
uitzetplanken planken: plɛŋk (Limmel) De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c] II-9
unster pondel: mèt ene pŭngel woage (Limmel), pŭngel (Limmel) unster (balans) [SGV (1914)] || unster [met een ~wegen] [SGV (1914)] III-3-1