| 34061 |
vaars |
vaars:
vɛrš (Q104a Limmel)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
| 19492 |
vaatdoek |
schotelsplag:
šōtəlsplak (Q104a Limmel)
|
vaatdoek [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 20330 |
vader |
vader:
vader (Q104a Limmel)
|
vader [SGV (1914)]
III-2-2
|
| 23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vagevuur (Q104a Limmel)
|
vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 19489 |
valgordijn, rolgordijn |
valgordijn:
valgordijn (Q104a Limmel)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 17822 |
vallen |
vallen:
valle (Q104a Limmel)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 19051 |
vals |
vals:
valsj (Q104a Limmel)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (Q104a Limmel)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
| 34297 |
varken |
varken:
vɛrǝkǝ (Q104a Limmel)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
| 33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrǝkǝs[stal] (Q104a Limmel)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|