20646 |
varkensvet |
vet:
vèt (Q104a Limmel)
|
smout [SGV (1914)]
III-2-3
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (Q104a Limmel)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vasteloavend (Q104a Limmel)
|
Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vasteldag:
vesteldaag (Q104a Limmel),
vastendag:
vastendaag (Q104a Limmel)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vaste (Q104a Limmel)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
hei:
hei (Q104a Limmel),
ven:
ven (Q104a Limmel)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
21182 |
veerpont |
veer:
vêr (Q104a Limmel)
|
veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19431 |
vegen, keren |
vegen:
vêge (Q104a Limmel)
|
vegen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
liewerk:
liewerk (Q104a Limmel)
|
leeuwerik [SGV (1914)]
III-4-1
|
20660 |
venkel |
venkel:
vinkel (Q104a Limmel)
|
venkel [SGV (1914)]
III-2-3
|