34574 |
wiel |
rad:
rāt (Q104a Limmel),
meervoud
rāi̯.ǝr (Q104a Limmel)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
23295 |
wijden |
wijden:
wijje (Q104a Limmel)
|
wijden [SGV (1914)]
III-3-3
|
20852 |
wijn |
wijn:
wien (Q104a Limmel)
|
wijn [SGV (1914)]
III-2-3
|
20825 |
wijnazijn |
wijnazijn:
wienazien (Q104a Limmel)
|
wijnazijn [SGV (1914)]
III-2-3
|
33524 |
wijnstok, wingerd |
wijndruivenstruik:
wiendroevesjtroek (Q104a Limmel, ...
Q104a Limmel),
wilde wingerd:
wille wingerd (Q104a Limmel, ...
Q104a Limmel)
|
[SGV (1914)]wingerd [SGV (1914)]
I-7
|
24278 |
wilde gans |
wilde gans:
en wil gaus (Q104a Limmel)
|
wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)]
III-4-1
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hondsroos:
honsroes (Q104a Limmel),
wilde roos:
wil roes (Q104a Limmel)
|
eglentier [SGV (1914)]
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
wille (Q104a Limmel)
|
willen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wind (Q104a Limmel)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
25160 |
winderig weer |
winderig (weer):
winderig (Q104a Limmel)
|
winderig [SGV (1914)]
III-4-4
|