18996 |
jaloers |
jaloers:
sjaloes (Q104a Limmel)
|
jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q104a Limmel),
jĕs (Q104a Limmel)
|
jas [SGV (1914)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18086 |
jicht |
gicht:
gich (Q104a Limmel)
|
jicht [SGV (1914)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
joede (Q104a Limmel)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
⁄t kind is nog jonk (Q104a Limmel)
|
jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)]
III-2-2
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
jonk (Q104a Limmel),
joŋk (Q104a Limmel)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]jong (ve dier) [SGV (1914)]
I-11, III-4-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (Q104a Limmel)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (Q104a Limmel)
|
jongen (knaap) [SGV (1914)]
III-2-2
|
33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
werkman:
wɛrǝkman (Q104a Limmel)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|