32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwad:
dǫbǝl [gezwad] (L355a Linde)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
33963 |
dubbele lijn |
dobbele koord:
dǫbǝl kōrt (L355a Linde)
|
Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34]
I-10
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
douf (L355a Linde)
|
Duif. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
douf (L355a Linde)
|
duif [ZND 08 (1925)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
daverwatig:
daverwatig (L355a Linde),
dol:
del (L355a Linde),
dul (L355a Linde, ...
L355a Linde),
duizelig:
(duizelig) (L355a Linde),
deizəlech (L355a Linde)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
20721 |
dun sneetje brood |
tritsje:
Syst. Frings
tretskə (L355a Linde)
|
Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19330 |
dwarsdrijven |
dwars werken:
dwēͅrs werəkən (L355a Linde),
tegen regeer in werken:
tegen regeer in werken (L355a Linde)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarskop:
wa `ne dwēͅrskop (L355a Linde),
wringer:
wat ne wringer (L355a Linde)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zwēl en zen hān (L355a Linde)
|
Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
17843 |
een nachtmerrie hebben |
van de nachtmaar bereden zijn:
ex bän van də naxtmēr bərēən gəwēst (L355a Linde)
|
Nachtmerrie; hoe vertaalt gij, fr. jai eu le cauchemar? [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|