17740 |
gevoelloos (zijn) |
doof:
doef (L355a Linde),
dōēf (L355a Linde)
|
in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
17564 |
gewricht |
elleboog en knie:
armen: elleboog
/ (L355a Linde),
gewricht:
gevrichten (L355a Linde),
wervel:
wairvels (L355a Linde)
|
hoe heet het gewricht van een lidmaat, d.i. de plaats waar de beenderen van armen of benen met elkaar verbonden zijn ? [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
bliek gezicht (L355a Linde),
blīk gəzecht (L355a Linde),
gəzeͅxt (L355a Linde),
sneps gəzecht (L355a Linde)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] || viel hij maar eens op zijn gezicht [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gezwad:
gǝzwāt (L355a Linde
[(betekent ook 'zwad')]
)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
17853 |
glijden |
slibberen:
sleͅbərən (L355a Linde)
|
hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)]
III-1-2
|
24316 |
glimworm |
lichtmade:
leͅxtmāi (L355a Linde)
|
glimworm [GV Gr (1935)]
III-4-2
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
goed leisteren (L355a Linde)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
sxitǝ(n) (L355a Linde)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
17903 |
gooien |
gooien:
gooien (L355a Linde, ...
L355a Linde)
|
niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|
33085 |
graan stapelen in de schuur |
tassen:
tastǝ (L355a Linde)
|
Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|