19930 |
melkzeef |
zij:
zęi̯ (L355a Linde)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
middelste geleg:
midǝstǝ gǝlęx (L355a Linde)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|
17563 |
merg |
merg:
merch (L355a Linde),
merrig (L355a Linde)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
32591 |
mest verspreiden |
(mest) breiden:
brē̜(i)ǝn (L355a Linde)
|
De hoopjes mest die op het land liggen, moeten vóór het ploegen gelijkmatig over het land worden verdeeld met de riek: men neemt telkens een hoeveelheid mest op, om deze vervolgens uiteen te schudden, terwijl men met de riek een slingerbeweging maakt. [N 11, 20; N 11A, 23; N M, 8b add.; A 9, 27; RND 51; JG 1a + 1b + 2c; JG 2b-4, 9; monogr.]
I-1
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
kuilen:
kǫu̯lǝn (L355a Linde)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
17839 |
middagdutje doen |
onderste houden:
onderste haa_en (L355a Linde),
onderste slapen:
onderste sleupen (L355a Linde)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
middagkost:
medegkost (L355a Linde)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (L355a Linde)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismaakt (L355a Linde, ...
L355a Linde)
|
het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
17833 |
moe |
moeg:
mig (L355a Linde)
|
Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|