17730 |
scheel |
scheel (bn.):
sxäl (L355a Linde)
|
Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
Vgl. iemand tegen de [sxe:nen] stampen.
šēn (L355a Linde)
|
De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
18298 |
scheren |
de baard afdoen:
de bārd āfdūən (L355a Linde),
scheren:
šärən (L355a Linde)
|
scheren [inf.] [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
20687 |
schijf braadspek |
braai spek:
Syst. Frings
broͅi̯ spɛk (L355a Linde)
|
Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32855 |
schitbossen |
strontbossen:
strǫnt˱bęs (L355a Linde)
|
Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.]
I-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
sxofǝl (L355a Linde)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
sxofǝlǝ(n) (L355a Linde)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zāl (L355a Linde)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
22371 |
schommel |
suur:
sier (L355a Linde)
|
Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
17961 |
schoppen |
schoppen:
sxoppən (L355a Linde)
|
schoppen [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|