18132 |
wonde |
wonde:
di won zal ettərən (L355a Linde),
di won zal zwēͅrən (L355a Linde),
die won zal aittəren (L355a Linde)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
20709 |
worstenbroodje |
worstenbroodje:
Syst. Frings
woͅrstəbrikə (L355a Linde)
|
Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17679 |
wreef |
wreef:
vreef (L355a Linde)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
33242 |
zaad voor bieten |
groenzaad:
grinzø̜̄t (L355a Linde),
krotenzaad:
krūtǝzø̜̄t (L355a Linde),
raapkolenzaad:
[raapkolen]zø̜̄t (L355a Linde)
|
In de genoemde Nijmeegse lijsten is niet gevraagd naar de algemene benaming voor het zaad van bieten, maar naar drie specifieke zaad-benamingen: voor de suikerbiet, de knolraap en de stoppelknol. In de antwoorden op deze vragen vindt men echter voornamelijk algemene benamingen, die voor meer dan één van de drie subvragen opgegeven worden. In dit lemma staan eerst deze algemene benamingen bijeen; aan het slot zijn de specifieke benamingen per bietensoort opgenomen. Dit zijn in nagenoeg alle gevallen min of meer gelegenheidssamenstellingen van de term voor het gewas uit paragraaf 2.1 met het woord zaad (vgl. ook aflevering I.4, lemma Zaad met kaart). In dit lemma wordt dan ook voor de fonetische documentatie van de eerste elementen van de betrokken samenstellingen verwezen naar de lemmaɛs over de gewasnamen: Voederbiet, Suikerbiet, Koolraap en Knolraap. [N 12, 42, 49 en 50; N 12A, 4c; JG 1b; monogr.]
I-5
|
32996 |
zaaien |
zaaien:
zɛ̄n (L355a Linde)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|
33241 |
zaaien, van bieten |
planten:
pla.ntǝ (L355a Linde)
|
Vergelijk ook het algemene lemma Zaaien in aflevering I.4 en Poten. Het object is steeds bieten, enz. [N 12, 43; N 15, 1c; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
kleine patatten:
klɛ̄n pǝtatǝ (L355a Linde)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zēvǝ (L355a Linde)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zek (L355a Linde)
|
ziek [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
Evt. h@ es @rch zek.
zektə (L355a Linde)
|
ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|