17678 |
knieholte |
knievouw:
knievaa (P046p Linkhout)
|
hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
grommelen:
groemmelen (P046p Linkhout)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
pitsen:
ong. pitsen (P046p Linkhout),
pitsen (P046p Linkhout)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || nijpen [ZND m]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
scheut:
schø͂ͅt (P046p Linkhout)
|
Knikker. [ZND m]
III-3-2
|
22633 |
knikker add. |
woerel:
1) Meepenning, weerel.
woerel (P046p Linkhout)
|
2) Slach van marbel, maai, kabas, knikker.
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
oogje pitsen:
euwjske pitsen (P046p Linkhout)
|
knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
besmodderen:
besmodderen (P046p Linkhout)
|
bevuilen [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
33246 |
knollen uittrekken |
plukken:
pløkǝ (P046p Linkhout)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|
33236 |
knolraap, raap |
rapen:
rōpǝ (P046p Linkhout)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grøi̯n (P046p Linkhout)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|